29972 |
steigerplanken |
stellingplanken:
[stelling]plɛŋk (Q003p Genk)
|
De houten planken die op de kortelingen worden gelegd en de vloer van de steiger vormen. Zie ook afb. 18. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3c; monogr.]
II-9
|
29965 |
steigertouw |
zeil:
zējǝl (Q003p Genk
[(meervoud: zējǝlǝr)]
)
|
Het touw waarmee de aanbinder aan de staanders wordt vastgebonden. Steigertouwen zijn vervaardigd van hennep of van vezelmateriaal van gelijke sterkte, zijn minimaal 5 m lang en hebben een doorsnede van minimaal 1 cm. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2c; monogr.]
II-9
|
29974 |
steigervloer |
stellingverdiep:
stɛleŋvǝrdīp (Q003p Genk)
|
De uit steigerplanken samengestelde vloer waarop de metselaar staat. De woordtypen 'steiger' en 'stelling' zijn in dit lemma opgenomen omdat de invullers deze woorden ook gebruikten in de betekenis ...stellingvloerø̄. Doorgaans werd er aan het woord 'eerste', 'tweede', 'derde', etc. toegevoegd om de verschillende verdiepingen aan te duiden. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3e; monogr.]
II-9
|
27992 |
steile pijler |
cheminée:
cheminée (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Domaniale]),
schouw:
schouw (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 35 en 90 graden. [N 95, 286; monogr.]
II-5
|
24383 |
stekelbaars |
stekelschang:
stiekelzja(n)g (Q003p Genk)
|
stekelbaars
III-4-2
|
17820 |
steken |
steken:
stiēkǝ (Q003p Genk)
|
Het prikken met de angel in de huid door de bijen. [N 63, 73b; Ge 37, 124; monogr.]
II-6
|
21421 |
stelen |
stelen:
stāēlen (Q003p Genk),
stēle (Q003p Genk),
stèle (Q003p Genk),
NB Voor de 2e persoon enkelvoud van stelen gebruikt men steeds "pakken": de pakst
stēͅələ (Q003p Genk)
|
stelen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
21422 |
stelen, scheefslaan |
scheefslaan:
šēfgəslaogə (Q003p Genk)
|
Hij heeft het in t geheim weggenomen (gemeenzame uitdrukkingen als "scheefslaan, pikken"enz). [ZND 01u (1924)]
III-3-1
|
30018 |
stelling |
drie-/drijpikkel:
dręjpekǝl (Q003p Genk)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
regelaar:
rē.gǝlɛ̄r (Q003p Genk),
veer:
vę̄r (Q003p Genk)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|