19646 |
bloemperk |
bed:
beͅt (Q003p Genk)
|
[Goossens 1a (1955)]
I-7
|
30027 |
blusbak |
lesbak:
lɛs˱bak (Q003p Genk)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
21510 |
blussen |
blussen:
blessen (Q003p Genk),
uitdoen:
vier autdoen (Q003p Genk)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
30566 |
blusser |
ongeblust steentje:
ongǝblø̜st stēnkǝ (Q003p Genk)
|
Klein, ongeblust kalksteentje in pleisterwerk. De aanwezigheid van ongebluste deeltjes in pleisterwerk dient zoveel mogelijk worden vermeden, aangezien deze langzaam uitblussen, zich uitzetten en de pleisterspecie vervolgens van de muur afdrukken. Het barsten van een ongeblust kalkdeeltje werd in L 265 'spotten' ('spø̜tjǝ') genoemd. [N 32, 37c; monogr.]
II-9
|
17881 |
bluts |
bluts:
bluts (Q003p Genk),
uts:
uuts (Q003p Genk)
|
Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
knotsen:
knètsen (Q003p Genk),
nutsen:
netse (Q003p Genk)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
belt (Q003p Genk),
knook:
Spottend
ne knūək (Q003p Genk),
pochel:
poeochel (Q003p Genk),
poochel (Q003p Genk)
|
een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
28117 |
bochtstuk |
courbe:
kurb (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zolder]),
kurp (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Bochtstuk van een buisleiding. [N 95, 562; monogr.; Vwo 145; Vwo 260; Vwo 308]
II-5
|
29573 |
bodem |
bodem:
bū.ǝi̯ǝm (Q003p Genk),
karbodem:
kārbūǝ.i̯ǝm (Q003p Genk)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
21300 |
boek |
boek:
bōk (Q003p Genk),
bŏk (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
boͅk (Q003p Genk),
bū[è}k (Q003p Genk)
|
boek [ZND 21 (1936)], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|