e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

Gevonden: 4982
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zomen omslag maken: omslag maken (Genk), zomen: zēmǝn (Genk) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zomerbeslag zomerbeslag: zū.ǝmǝrbǝslǭ.x (Genk) De vier hoefijzers van een paard die met behulp van hoefnagels aan de hoef worden bevestigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛwinterbeslagɛ.' [JG 1a] II-11
zomerhoning zomerhoning: zūmǝrhuǝneŋ (Genk) Soort honing die uit de nectar van zomerbloesem is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 130; monogr.] II-6
zomerkapmanteltje pelerine (<fr.): pĕlərä (Genk) kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)] III-1-3
zomerkleren zomerkleren: zūəmərklēr (Genk) Zomerkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
zondagse kleren `s zondagskleren: sondəxsklēr (Genk) De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)] III-1-3
zondagsziekte zondag(s)ziekte: zǫndex˲zeqdǝ (Genk) Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.] I-9
zonder opzet zonder erg: zonner erg (Genk), zonder kwade: zoͅndər kooie (Genk) zonder bedoeling [ZND 34 (1940)] III-1-4
zonnebloem zonroos: zonroehs (Genk) Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). III-2-1
zool zool: zōl (Genk) Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33] I-9