18953 |
braaf |
braaf:
brāf (Q003p Genk),
ich wil əns zi.ən of stə bro.f wil sɛin (Q003p Genk),
ich wil ’ns kieken of ste bra zult sijn (Q003p Genk),
verstandig:
verstennig (Q003p Genk),
wijs:
e wijs kènd
wijs (Q003p Genk)
|
braaf || braaf (wijs) [ZND 04 (1924)] || Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
brou̯k (Q003p Genk),
bruk (Q003p Genk),
brǭk (Q003p Genk),
dries:
dris (Q003p Genk),
vogelzang:
vōgǝlzaŋk (Q003p Genk)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
32706 |
braakland bewerken |
de dries omvaren:
dǝn dris˲ emvǭ.rǝ (Q003p Genk)
|
Op een akker die men - vroeger overeenkomstig het drieslagstelsel, later om een bijzondere reden - een seizoen braak liet liggen, werd dat jaar geen gewas verbouwd. Een dergelijke akker werd echter wel verschillende malen ondiep geploegd en grondig afgeëgd, zulks om hem te zuiveren van hardnekkig onkruid, zoals kweek, en tevens om hem niet de voedingsbodem te laten zijn van gemakkelijk tierend onkruid in het algemeen. Voorzover de onderstaande termen geen object noemen, veronderstellen zij "de akker" of "het stuk" als object. In braken zal soms, in zomervoren meestal de betekenis "niet benutten voor de teelt", "braak laten liggen" meespreken. Men zie daarom ook de lemmata braakland en braak (laten) liggen. De woorden braken, belken en stropen komen ook in de lemmata ondiep ploegen en stoppelveld ploegen voor. [JG 1a; N 11A, 134b + 137q; N 11, 45 + 47 add.; monogr.]
I-1
|
33654 |
braakliggen |
desolaat:
dǝselōt (Q003p Genk)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
bramen:
brimǝ (Q003p Genk)
|
Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.]
I-5
|
24501 |
braambes |
bramelen:
brumələ (Q003p Genk),
bròmmel(e) (Q003p Genk),
bramen:
bri:mə mv (Q003p Genk)
|
braam || braam(bessen) [RND] || braambes
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brømǝlǝ (Q003p Genk)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
bramelenhegstruik:
brumələhɛgstreuik (Q003p Genk),
bramen:
briem (Q003p Genk)
|
braam || braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
bakken:
vlees bakke (Q003p Genk),
braden:
broeëjen (Q003p Genk),
brooië (Q003p Genk),
brōͅjə (Q003p Genk),
vlees broeien (Q003p Genk)
|
braden || vlees braden en vlees bakken [Willems (1885)], [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
[gewoon]
braoken (Q003p Genk),
kotsen:
koͅtsə (Q003p Genk),
[heel plat]
koͅtseͅ (Q003p Genk),
[plat]
kotsə (Q003p Genk),
koͅtse (Q003p Genk),
[plat], [schertsend]
kotsen (Q003p Genk),
koͅtsən (Q003p Genk),
overgeven:
i:vərgeͅvə (Q003p Genk),
[gewoon]
ēveͅrgeͅve (Q003p Genk),
ivergəve (Q003p Genk),
iëvergeve (Q003p Genk),
iəvər gɛvən (Q003p Genk),
spijen:
speiə (Q003p Genk),
[gewoon]
speiën (Q003p Genk),
spyjĕ (Q003p Genk),
spɛi-ə (Q003p Genk),
spɛiən (Q003p Genk)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|