17651 |
achterste |
poep:
i.e. achterwerk (ook veest).
poehp (Q003p Genk),
poeper:
i.e. kontje.
poehpert (Q003p Genk),
vot:
i.e. kont.
vot (Q003p Genk)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
achter:
axtǝr (Q003p Genk),
achteruit:
axtǝrǫu̯.t (Q003p Genk),
hup-terug:
hęp tręk (Q003p Genk),
terug:
tręk (Q003p Genk)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achteraotgoon (Q003p Genk),
terugtrekken:
tregtrekke (Q003p Genk)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
slaan:
slūǝ.n (Q003p Genk)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
achterste hoofdbred:
axtǝrstǝ hēt˱briǝ.t (Q003p Genk),
hoofdbred:
h˙ēbrīǝ.t (Q003p Genk),
staartbred:
start˱brīǝ.t (Q003p Genk)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
polder:
i.e. achterwerk.
poller (Q003p Genk)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
17630 |
adamsappel |
pitsknobbel:
petsknōbəl (Q003p Genk)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
adem:
ōjem (Q003p Genk)
|
adem [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
ich kos nie ōͅijeme (Q003p Genk),
ich kost nie ooiĕmĕ (Q003p Genk),
ōjemə (Q003p Genk)
|
ademen [ZND 01u (1924)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de aore van `t veerste van zənə kop (Q003p Genk),
de ooren van ze gezicht (Q003p Genk),
een oor oepensnije͂n (Q003p Genk),
n ōͅr uepesneͅje (Q003p Genk)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|