20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doet (Q003p Genk)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dŏet (Q003p Genk),
dŏĕt (Q003p Genk, ...
Q003p Genk,
Q003p Genk),
kapot:
kepot (Q003p Genk),
stiksteendood:
stiksteendoed (Q003p Genk)
|
dood || dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] || morsdood
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
doet (Q003p Genk)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
dodskies (Q003p Genk),
zerk:
znd 33, 38;
zerk (Q003p Genk)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
znd 33, 38;
dodskies (Q003p Genk),
zerk:
zaerk (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
zerək (Q003p Genk),
zɛrək (Q003p Genk),
znd 33, 38;
zerk (Q003p Genk)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)] || doodskist || Doodskist. || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
17787 |
doof |
doof:
zoo doof als ne pot (Q003p Genk),
zoo doof als ne prikstoel (Q003p Genk)
|
hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
19590 |
doofpot |
asbak:
asbak (Q003p Genk)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
17788 |
doofstom |
doofstom:
doofstom (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
Hij is doofstom [ZND 33 (1940)]
III-1-1
|
25123 |
dooien |
afgaan:
het wèèr geet oaf".
oafgoehn (Q003p Genk),
dooien:
doooeie (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
doren:
duǝrǝ (Q003p Genk),
dūrǝ (Q003p Genk),
eierdoren:
ērdūrǝ (Q003p Genk)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|