22525 |
hogen, hoogjassen (kaartspel) |
hoogjassen:
h"xjasə (L164p Gennep)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
bindǝ (L164p Gennep)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
26581 |
hol scherpen |
bodemen:
bodemenm (L164p Gennep)
|
De groeven hol maken. [N O, 34c]
II-3
|
24323 |
hom |
hom:
WLD
hóm (L164p Gennep)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hoemel (L164p Gennep),
hommel (L164p Gennep),
hómmel (L164p Gennep),
kort
hŏŏmmel (L164p Gennep),
WLD
hómmel (L164p Gennep),
hommelt:
hómmelt (L164p Gennep)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
homp (L164p Gennep),
hoomp (L164p Gennep),
korst:
kaorst (L164p Gennep)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
kluit:
kluut (L164p Gennep)
|
kluit [SGV (1914)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
gotenzeiker:
göötezè.jker (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
hond:
hoont (L164p Gennep),
hó.nd (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondenhut:
hôndehut (L164p Gennep)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
34567 |
hondenkar |
hondskar:
hōntskar (L164p Gennep)
|
Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr]
I-13
|