e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hogen, hoogjassen (kaartspel) hoogjassen: h"xjasə (Gennep) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
hok opbinden binden: bindǝ (Gennep) Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.] I-4
hol scherpen bodemen: bodemenm (Gennep) De groeven hol maken. [N O, 34c] II-3
hom hom: WLD  hóm (Gennep) Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)] III-4-2
hommel hommel: hoemel (Gennep), hommel (Gennep), hómmel (Gennep), kort  hŏŏmmel (Gennep), WLD  hómmel (Gennep), hommelt: hómmelt (Gennep) Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)] III-4-2
homp brood homp: homp (Gennep), hoomp (Gennep), korst: kaorst (Gennep) homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3
homp, brok, klont kluit: kluut (Gennep) kluit [SGV (1914)] III-4-4
hond gotenzeiker: göötezè.jker (Gennep, ... ), hond: hoont (Gennep), hó.nd (Gennep, ... ) hond [SGV (1914)] III-2-1
hondenhok hondenhut: hôndehut (Gennep) hondenhok [DC 10 (1941)] III-2-1
hondenkar hondskar: hōntskar (Gennep) Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr] I-13