21043 |
honing |
honing:
huneŋ (L164p Gennep)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
kŏp (L164p Gennep)
|
[N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
kappes:
hij kreeg de bal recht voor zienne kapper
kappes (L164p Gennep),
knikker:
knikker (L164p Gennep)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoogaltaar:
hoogaltaar (L164p Gennep)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
balǝkǝ (L164p Gennep),
bɛlǝk (L164p Gennep)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
kroon:
krōn (L164p Gennep)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
kopdoek:
kopdoe.k (L164p Gennep)
|
hoofddoek
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
hoofdkaas (L164p Gennep),
persvlees:
pars˃vlēͅi̯s (L164p Gennep),
zult:
zeult (L164p Gennep),
zø̄lt (L164p Gennep),
zü.lt (L164p Gennep),
zuurvlees:
zūrvlēͅi̯s (L164p Gennep)
|
hoofdkaas [DC 30 (1958)] || hoofdkaas, zult || zult, hoofdkaas
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
kopkøsə (L164p Gennep),
koͅpkøsə (L164p Gennep)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
luus (L164p Gennep),
pietje:
pietje (L164p Gennep)
|
hoofdluis
III-4-2
|