e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kerstlied kerstliedje: kerslidjə (Gennep) Een lied dat in de kersttijd veel gezonden wordt [leis, kerstliedje]. [N 90 (1982)] III-3-2
kerstliederen zingen kerstliedjes zingen: kerslidjəs zeŋə (Gennep) Kerstliederen zingen [leisen]. [N 90 (1982)] III-3-2
ketelmuziek ketelmuziek: kēͅtəlməzik (Gennep), kɛ̄təlməzik (Gennep) Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)] || Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)] III-3-2
kettingeg, weide-eg ketting[eg]: kęteŋ[eg] (Gennep), wei[eg]: węi̯[eg] (Gennep) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
keuken keuken: kø&#x0304k (Gennep) keuken III-2-1
keurtouwtje koordje: kø̜rtjǝ (Gennep) Touwtje aan het schoen waarmee de molenaar door het heen en weer te trekken ervoor zorgt dat er meer of minder graan in het kropgat terecht komt. De opgaven voor het keurtouwtje en het spankoord lopen dooreen. [N O, 19o] II-3
keus keus: keus (Gennep) het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)] III-1-4
kever, tor kever: kèèver (Gennep, ... ), kêver (Gennep), worm: wörm (Gennep) kever [SGV (1914)] || kever, tor [DC 30 (1958)] || tor [SGV (1914)] III-4-2
kibbelen stechelen: stĕchele (Gennep), stiechele (Gennep) kibbelen [SGV (1914)] III-3-1
kiekendief kiekendief: kiekendie-ief (Gennep) kiekendieven (± 47 langere staart en smallere vleugels dan buizerd [086]; slome kringetjesdraaiers; steeds laag boven grond; nest op de grond; bruine en grijze soorten; sommige in rietland of moeras, andere op de hei; ook wel eens op de trek [N 09 (1961)] III-4-1