20588 |
koffiedik |
drats:
drats (L164p Gennep),
bezinksel van gemalen koffie
dràts (L164p Gennep),
koffiedrats:
koffiedrats (L164p Gennep),
kŏffiedrats (L164p Gennep)
|
droesem [SGV (1914)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] || koffiedik [SGV (1914)] || koffiedik, koffiedrab
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
brotselen:
brøͅtsələ (L164p Gennep),
koken:
kaokə (L164p Gennep),
köke (L164p Gennep)
|
koken [DC 03 (1934)], [RND] || zacht koken of bakken; koken door ongeoefend persoon
III-2-3
|
20800 |
koken (tr.) |
koken:
kōͅkə (L164p Gennep)
|
koken
III-2-3
|
20803 |
kokkin |
kookster:
koͅkstər (L164p Gennep)
|
kokkin
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
meeuw:
meeuw (L164p Gennep),
pikmeeuw:
pikmèw (L164p Gennep)
|
kokmeeuw || kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24303 |
kolblei |
bliek:
WLD
blĭĕk (L164p Gennep)
|
De kolblei lijkt op de brasem maar is bleker van kleur (blei, bliek, kapmes, kalfoog, platte, platter) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
29541 |
kolen |
cokes:
kōks (L164p Gennep),
kolen:
kǭlǝ (L164p Gennep),
vetkolen:
vɛtkǭlǝ (L164p Gennep)
|
De verschillende soorten kolen waarmee de oven wordt gestookt. Zie ook het lemma ɛkolenɛ in de paragraaf over de veldoven. In L 163 werd werd voor het stoken van de oven ook kolenslik gebruikt. Men noemde dit slemp (slɛmp). Zie ook het lemma ɛkolenslikɛ in wld II.5, pag. 216.' [N 49, 62b; monogr.]
II-8
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
gry(3)̄s (L164p Gennep)
|
(kolen)gruis
III-2-1
|
24190 |
kolgans |
kulletjesgans:
kuullekesgaans (L164p Gennep)
|
kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|