26210 |
met volle zeilen |
in de top:
in dǝ tǫp (L164p Gennep)
|
Gezegd van een molen wanneer alle zeilen bijgezet zijn. Zie ook afb. 44D. [N O, 7f; N O, 7e; N O, 7c; A 42A, add.]
II-3
|
32803 |
met vollen eggen |
gaan[eggen]:
gǭn[eggen] (L164p Gennep),
met een gaan [eggen]:
met˱ ęnǝ gǭn (L164p Gennep)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
33047 |
metalen deel van de mathaak |
blad:
blat (L164p Gennep)
|
De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34369 |
metalen scheplepel |
drankschepper:
drāŋksxø̜pǝr (L164p Gennep)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
bramen:
brǭm (L164p Gennep),
memmen:
męmǝ(n) (L164p Gennep)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝldǝr (L164p Gennep
[(vero)]
),
mętsǝlǫr (L164p Gennep),
mɛtsǝlar (L164p Gennep)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L164p Gennep),
metseren:
mętsǝrǝ (L164p Gennep
[(vero)]
)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
bummik:
bømek (L164p Gennep),
metbukkem:
mɛt˂bøkəm (L164p Gennep),
metbummik:
mɛt˂bømek (L164p Gennep),
metworst:
metworst (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
mètwòrst (L164p Gennep),
mèètwòrst (L164p Gennep),
mɛtwoͅrst (L164p Gennep)
|
(met)worst (in dikke darm) || metworst [N 06 (1960)] || metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21585 |
mevrouw |
mevrouw:
mevrouw (L164p Gennep),
vrouw:
vrouw (L164p Gennep)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middəg (L164p Gennep)
|
middag [RND]
III-4-4
|