29502 |
oren |
oren aanzetten:
ōrǝ ɛnzętǝ (L164p Gennep)
|
Oren aanbrengen aan het droge, ongebakken aardewerkprodukt. [N 49, 28a; monogr.]
II-8
|
22737 |
orgel |
orgel:
øͅrgəl (L164p Gennep),
øͅrgəldrēͅjər (L164p Gennep)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)]
III-3-2, III-3-3
|
22679 |
orgeldraaier |
orgeldraaier:
øͅrgəldrēͅjər (L164p Gennep)
|
Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
23389 |
orgelpijpen |
orgelpijpen:
øͅrgəlpīpə (L164p Gennep)
|
De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34053 |
os |
os:
øs (L164p Gennep),
ǫs (L164p Gennep)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
24460 |
otter |
otter:
otter (L164p Gennep)
|
otter [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
20318 |
oud, bejaard |
bejaard:
bejoard (L164p Gennep),
oud:
a.ld (L164p Gennep),
zien moeder is aalt
aalt (L164p Gennep)
|
bejaard [SGV (1914)] || oud || oud: zn moeder is oud [DC 35 (1963)]
III-2-2
|
33160 |
oude aardappelsoorten |
furore:
førōra (L164p Gennep),
het ginneke:
t genǝkǝ (L164p Gennep),
industrie:
endǝstri (L164p Gennep),
oude peren:
ā pē̜rǝ (L164p Gennep),
rode ster:
rōi̯ǝ stęr (L164p Gennep),
roden:
rōi̯ǝ (L164p Gennep),
schotse muizen:
sxǫtsǝ mȳs (L164p Gennep),
westlanders:
wɛstlandǝrs (L164p Gennep)
|
Hier worden zowel de in Limburg nog verbouwde alsook de oude niet meer verbouwde soorten soorten opgegeven. Bij sommige opgaven is de ouderdom van de plant vermeld. Zo wordt bij de rode ster, de eigenheimer en de paul-krüger opgegeven dat de soorten rond de eerste wereldoorlog werden ingevoerd. Dat geldt ook voor de gelderse muizen, een vroege, langwerpige aardappelsoort, later vooral bekend onder de naam bintje, genoemd naar Bintje Jansma, later mevrouw Bintje Pebesma-Jansma. Van recente datum zijn de alpha en de ijzerster, een naam die volgens Goossenaerts (1956-8, 327) eigenlijk ijselster moet zijn; we vinden beide benamingen ook in ons materiaal. De aardappelteelt strekt zich uit aan beide zijden van de taalgrens. Men vindt dan ook in Waals Haspengouw oude benamingen die kennelijk aan het Limburgs zijn ontleend; zoals er ook vele aardappelbenamingen in Limburg aan het Waals ontleend zijn. Als voorbeeld van deze laatste groep gelden niet alleen het woord patatten of de benaming walen, maar ook marjolaine, alfa en het bargoense pomme. Aan de andere kant, in Hesbaye, vindt men krugers, milords en edouards, bintjes en eigenheimers, magnum bonums en muizen (Zie Warnant 1949, 172-4). Industrie is een verkorting van industrie-aardappel, ook wel fabrieksaardappel genoemd, een soort die, in tegenstelling tot de consumptieaardappel, werd verwerkt tot aardappelmeel. De poolse industrie, na de tweede wereldoorlog ingevoerd, is een verbeterde kweek met aanmerkelijk meer opbrengst dan de vooroorlogse inlandse industrie. De thorbecke is zoɛn inlandse industrie. Candael, in candaelse aardappelen, is een zuidelijke familienaam. Wreed, in wrede schillen en dergelijke, betekent plaatselijk zoveel als ruw, grof, gekerfd. De indeling is geschied naar verwante woordtypen, zonder te letten op daadwerkelijke verschillen in ras en/of verbouwing. De volgende indeling is gebruikt: kleur: blauw - geel - groen - rood - rose - wit; eigenschap: bloem - bol - muis - oog - plat; andere benoemingsmotieven: eersteling - eigenheimer - industrie - milord - diversen. Combinaties van kleur - eigenschap en kleur - andere benoemingsmotieven zijn in de soortnamen mogelijk. In die gevallen is het kernelement bepalend voor de plaats in de indeling. Door middel van het register kan men een andere ordening aan het materiaal geven; zie bij voorbeeld WBD.I, aflevering 8, blz. 1444. [N 12, 1; A 23, 17b; Lu 1, 17b; monogr.; add. uit materiaal van het lemma AARDAPPEL]
I-5
|
20320 |
oude man |
oude:
den alde (L164p Gennep),
oude kerel:
ááldə kél (L164p Gennep),
oude knar:
oude knar (L164p Gennep),
oude mens:
ènnen oalde mins (L164p Gennep),
oude, een ~:
den alde (L164p Gennep)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude [een ~ man] [SGV (1914)] || oude man [N 102 (1998)] || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
20319 |
oude vrouw |
oude:
den alde (L164p Gennep),
oude vrouw:
ááldə vrouw (L164p Gennep)
|
oude vrouw [N 102 (1998)] || oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|