e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
prutser klaasmop: klaosmop (Gennep), knungelkont: Die knungelkó.nt kriegt ok noojt wa vèrrig; cf. WNT VII-2, kol. 4831, s.v. "knungelen - knongelen"= beuzelen, knoeiwerk maken  knungelkó.nt (Gennep), sukkelaar: sŭkkelar (Gennep), tlpel (du.): Diejen tölper stôtte ¯n vaas mit bloeme um  tölper (Gennep) iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || onhandig persoon || prutser, treuzelaar || sukkelaar [SGV (1914)] III-1-4
prutswerk poppenkraam: Jónge, Jónge, wat enne póppekraom hèt ie d¯r van gemakt  póppekraom (Gennep), prutswerk: prutswèèrek (Gennep), prutswèèrrek leeverə (Gennep) ondeugdelijk prutswerk || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)] III-1-4
pruttelen lurken: lurken (Gennep), zeveren: zeiverə (Gennep) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
puber herfsthaan: hé.rfshaon (Gennep), jongetje: jungske (Gennep), markthaan: mé.rthaon (Gennep), mérthaon (Gennep), melkmuil: melkmuil (Gennep), opscheuteling: cf. WNT s.v. "opschieten", gew. zn. opscheut, opscheuteling, opschutteling  ópschötteling (Gennep), wchsling: wèsseling (Gennep), cf. RhWb (IX), kol. 169 s.v. "Wächsling"1. 3-4 Monate altes Schwein; 2. Uübertr. verächtl. heranwachsender Bursche, in den Flegeljahren  wèsling (Gennep) bakvis, jong meisje || bakvis, puber || iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber, opgroeiende jongen || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)] III-2-2
pudding podding: podeŋ (Gennep), pudding: Syst. Eijkman  pødeŋ (Gennep) pudding || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3
puimsteen puimsteen: pymstēn (Gennep) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9
puistjes bultjes: bultjes (Gennep), puistjes: poeske (Gennep), püskes (Gennep) puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2
punaise punaise (fr.): pŭŭnéés (Gennep) een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)] III-3-1
punt van het blad van de zeis punt: pø̄nt (Gennep) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
punt, stip punt: peunt (Gennep, ... ), puntje: pēūntjə (Gennep) een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt [SGV (1914)] III-4-4