18908 |
prutser |
klaasmop:
klaosmop (L164p Gennep),
knungelkont:
Die knungelkó.nt kriegt ok noojt wa vèrrig; cf. WNT VII-2, kol. 4831, s.v. "knungelen - knongelen"= beuzelen, knoeiwerk maken
knungelkó.nt (L164p Gennep),
sukkelaar:
sŭkkelar (L164p Gennep),
tlpel (du.):
Diejen tölper stôtte ¯n vaas mit bloeme um
tölper (L164p Gennep)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || onhandig persoon || prutser, treuzelaar || sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
poppenkraam:
Jónge, Jónge, wat enne póppekraom hèt ie d¯r van gemakt
póppekraom (L164p Gennep),
prutswerk:
prutswèèrek (L164p Gennep),
prutswèèrrek leeverə (L164p Gennep)
|
ondeugdelijk prutswerk || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
lurken:
lurken (L164p Gennep),
zeveren:
zeiverə (L164p Gennep)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20311 |
puber |
herfsthaan:
hé.rfshaon (L164p Gennep),
jongetje:
jungske (L164p Gennep),
markthaan:
mé.rthaon (L164p Gennep),
mérthaon (L164p Gennep),
melkmuil:
melkmuil (L164p Gennep),
opscheuteling:
cf. WNT s.v. "opschieten", gew. zn. opscheut, opscheuteling, opschutteling
ópschötteling (L164p Gennep),
wchsling:
wèsseling (L164p Gennep),
cf. RhWb (IX), kol. 169 s.v. "Wächsling"1. 3-4 Monate altes Schwein; 2. Uübertr. verächtl. heranwachsender Bursche, in den Flegeljahren
wèsling (L164p Gennep)
|
bakvis, jong meisje || bakvis, puber || iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber, opgroeiende jongen || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20651 |
pudding |
podding:
podeŋ (L164p Gennep),
pudding:
Syst. Eijkman
pødeŋ (L164p Gennep)
|
pudding || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pymstēn (L164p Gennep)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
bultjes:
bultjes (L164p Gennep),
puistjes:
poeske (L164p Gennep),
püskes (L164p Gennep)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21479 |
punaise |
punaise (fr.):
pŭŭnéés (L164p Gennep)
|
een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
punt:
pø̄nt (L164p Gennep)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
25014 |
punt, stip |
punt:
peunt (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
puntje:
pēūntjə (L164p Gennep)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt [SGV (1914)]
III-4-4
|