26480 |
rijntakgaten |
rijngatter:
[rijn]gatǝr (L164p Gennep)
|
De twee, drie of vier in de molensteen uitgekapte gleuven waarin de takken van de rijn zijn vastgespied of ingegoten. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 18q; Vds 130]
II-3
|
26479 |
rijntakken |
rijntakken:
[rijn]takǝ (L164p Gennep)
|
De twee of vier uitstekende armen van de rijn die in de bovenste steen zijn ingewerkt. Zie ook afb. 80. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 15b; N D, 19; Vds 131; Jan 123; Coe 101; Grof 121; A 42A, 20]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
rip (L164p Gennep),
rīēp (L164p Gennep)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rouwvorsten:
rowvorste (L164p Gennep)
|
wit vriezen
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijp:
rīēp (L164p Gennep),
rouwvorst:
rowvorst (L164p Gennep)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
erterieəs (L164p Gennep),
rijs:
ries (L164p Gennep),
rieze (L164p Gennep),
rīēs (L164p Gennep)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20817 |
rijst |
rijst:
rist (L164p Gennep)
|
rijst
III-2-3
|
20603 |
rijstebrij |
potjesbummel:
pøͅtjəs˂bøməl (L164p Gennep),
rijstebrij:
Syst. Eijkman
ristən˂brei̯ (L164p Gennep),
stijve rijst:
Syst. Eijkman
stīvə rīst (L164p Gennep)
|
rijstebrij || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
Syst. Eijkman
rīstəflāi̯ (L164p Gennep)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
rijtuig:
ręi̯tȳx (L164p Gennep),
wagen:
wāgǝ (L164p Gennep)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|