e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsen schaartsen: schartse (Gennep), schaatsen: schâtse (Gennep), sxatsə (Gennep), (niet de a van "mat", maar verder naar voren in de mond, als het Franse "patte"= poot).  schatse (Gennep), Zie schartse.  schâtse (Gennep) Schaatsen. || Schaatsen; zwalken. || Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schaden (ww.) schaden: schoaje (Gennep) schaden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
schaduw, lommer buiten de zon: bŭŭttə də zòn (Gennep), uit de zon: ŭŭt de zŏon(?) (Gennep) schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften schoften: schŏŏfte (Gennep), schóftə (Gennep) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd schofttijd: schŏŏfttiet (Gennep), sxoftit (Gennep) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: schaand (Gennep) schande [SGV (1914)] III-3-3
schapen hoeden hoeden: høi̯ǝ (Gennep) Bedoeld wordt het laten grazen van de schapen, terwijl men ze bijeenhoudt. [N 77, 49; N 78, P 188 add.; monogr.] I-12
schapenvet ongel: Syst. Eijkman  oŋəl (Gennep) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schapestal: sxǭpǝ[stal] (Gennep) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen scharren: sxarǝ (Gennep) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12