20276 |
vroedvrouw |
hebamme (du.):
heebam (L164p Gennep),
kindjesvrouw:
kie.ndjesvrow (L164p Gennep),
vroedvrouw:
vroedvrouw (L164p Gennep),
wijsvrouw:
wie.svrow (L164p Gennep),
wiesvrouw (L164p Gennep),
wiesvrow (L164p Gennep),
wijzemoeder:
zie wiesvrow
wie.zemoojer (L164p Gennep),
wijzevrouw:
zie wiesvrow
wie.zevrow (L164p Gennep),
wiezevrow (L164p Gennep)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vruchmis (L164p Gennep)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
19342 |
vrolijk |
goede zin:
goei-j zin hebbə (L164p Gennep)
|
een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrou (L164p Gennep),
vrouw (L164p Gennep),
wètte, wie die vrouw was (L164p Gennep)
|
vrouw [RND], [RND] || wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (L164p Gennep),
vrouwlie:
vrôllie (L164p Gennep),
vrouwmens:
vrômmes (L164p Gennep),
wijf:
wief (L164p Gennep)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)] || vrouwen, meisjes || vrouwmens, vrouw || wijfje, vrouw
III-2-2
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
geitenlammetje:
gęi̯tǝlɛmpkǝ (L164p Gennep)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
maalkalf:
mǭl[kalf] (L164p Gennep),
mukmaal:
mø̜kmǭl (L164p Gennep)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hennetje:
henǝkǝ (L164p Gennep)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gɛ̄rm (L164p Gennep)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zeug:
zøx (L164p Gennep),
zog:
zox (L164p Gennep)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|