21486 |
werkdag |
werkendag:
ènne wĕrkenddagse jas (L164p Gennep)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
arbeiden:
èèrbei-jə (L164p Gennep),
werken:
wèèrekə (L164p Gennep),
wɛrkə (L164p Gennep)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || werken [RND]
III-3-1
|
33336 |
werken op de boerderij |
piezakken:
pīzakǝ (L164p Gennep)
|
Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c]
I-6
|
18574 |
werkkleren |
werkendaagsgerei:
Sub wérkendags.
wérkendags grèj (L164p Gennep),
werkendag, de -:
B.v. Ich goj mit as ge t nie é.rg viendt dat ik de wérkendag nog énhèb.
de wérkendag (L164p Gennep)
|
werkkleding
III-1-3
|
18305 |
werkschoen |
bouwschoen:
bowschoe.n (L164p Gennep)
|
werkschoen
III-1-3
|
29473 |
werkstukken draaien |
een vaas draaien:
(een vaas) drɛ̄jǝ (L164p Gennep)
|
Werkstukken van klei vervaardigen met behulp van de draaischijf. [N 49, 23a; monogr.]
II-8
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
WLD
jóngə (L164p Gennep)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
26297 |
wervel |
wervel:
wø̜rvǝl (L164p Gennep),
wē̜rvǝl (L164p Gennep)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
draaiwind:
’drɛ̝jwi.nt (L164p Gennep),
eerste e lang
drĕwient (L164p Gennep),
heks:
héks (L164p Gennep),
trilwind:
trilwient (L164p Gennep),
windheks:
Dit is een wervelwind in het klein.
’wi.nthɛks (L164p Gennep),
windhoos:
wiendhoos (L164p Gennep)
|
Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt? [DC 30 (1958)] || wervelwind [SGV (1914)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
mispel:
mispel (L164p Gennep),
wesper:
vèsper (L164p Gennep, ...
L164p Gennep,
L164p Gennep)
|
wesp [DC 09 (1940)], [SGV (1914)]
III-4-2
|