e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

Gevonden: 4879
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de hoogkar doen achteroverslaan opslaan: opslǭn (Gennep) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de hort op? de rit op: ongunstige betekenis van het Amsterdamse "tippelen  də rét op (Gennep), sub rit, rit, zïj is duk de rit op (veel weg zijn).  de rit op (Gennep), op route (fr.): op roet (Gennep), op schop: op schūūp (Gennep), op stap: op stap (Gennep) Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)] || veel weg zijn III-3-1
de kaarten couperen afheffen: afhèffe (Gennep), afnemen: afnēmə (Gennep) Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)] || Een aantal speelkaarten van de stok afnemen en aan de onderkant bijsteken. III-3-2
de kaarten ronddelen geven: gēvə (Gennep) De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten schudden hutselen: Duut de kaorte s fli.nk hutsele vör ge ze uutdèèlt.  hutsele (Gennep), stuiken: stukə (Gennep) Door elkaar schudden. || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten steken steken: stēkə (Gennep) De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kar wipt kippen: (de kar) kipt (Gennep) Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99] I-13
de kim kappen uitsnijden: ytsnējǝ (Gennep) Met behulp van een dissel een kim kappen. [N E, 33; N E, 32b] II-12
de laatste voor ploegen (de voor) dichtslepen: dextslę̄i̯pǝ (Gennep), (de voor) toeslepen: tu(u̯)slę̄i̯pǝ (Gennep) De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.] I-1
de melk inhouden in de hoorns trekken: (de koe heeft) in dǝ hø̜n gɛtrǫkǝ (Gennep) Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.] I-11