17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achterŭŭt gaon (L164p Gennep)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
achterbred:
axtǝrbrɛt (L164p Gennep)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
àchterràd (L164p Gennep)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25967 |
achtkant |
achtkant:
achtkant (L164p Gennep)
|
Algemene benaming voor een achtkante molen. De achtkant kan gedekt zijn met riet, planken, asfalt etc. en behoort tot de bovenkruiers. Zie ook afb. 35. [N O, 32g]
II-3
|
24438 |
adder |
adder:
WLD
àdder (L164p Gennep),
vergiftige slang:
?
èn vergiftige slang (L164p Gennep)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] || nadder (adder) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
adem:
āājəm (L164p Gennep)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
āājeme (L164p Gennep),
oj-jemen (L164p Gennep)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
ojjer (L164p Gennep),
ōājer (L164p Gennep),
ōājers (L164p Gennep)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
afdak (L164p Gennep)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
33470 |
afdakje boven de poort |
afdakje:
af˱dɛkskǝ (L164p Gennep)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|