e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

Gevonden: 4879
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drijver drijver: drīvǝr (Gennep), zetklos: zętklǫs (Gennep  [(werd bij houten banden gebruikt)]  ) Een metalen of met metaal verstevigde houten pin waar de kuiper met de kuipershamer op slaat om de banden van een vat aan te drijven. De houten drijver is aan de bovenkant versterkt met een metalen ring, terwijl de onderkant in een metalen punt uitloopt. In de punt van de drijver is vaak een gleuf aangebracht waardoor de kuiper tijdens het vastslaan van de banden een beter houvast heeft. Zie ook afb. 215. De drijfpin werd in Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) met behulp van een nijptang vastgehouden. [N E, 26b; N E, 45d; monogr.] II-12
drinken de dorst verslaan: verslaon (Gennep), drinken: drinke (Gennep), drinken (Gennep), drīnke (Gennep) drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
drinken bij de zeug trekken: trɛkǝ (Gennep) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12
drinkglas glas: glas (Gennep), glos (Gennep), maatje: jenever helft van half  møͅtjə (Gennep) drinkglas [RND] || glas III-2-1
drinkglas met voet schopje: sxøͅpkə (Gennep), schopjesglas: sxøͅpkəs˃glas (Gennep) glas op voetje III-2-1
drinkkuil in de wei drink: drēŋk (Gennep), waterkuil: wǭtǝrkyl (Gennep) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droesem drats: drats (Gennep, ... ) droesem || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
drogen, droog worden (van gemaaid gras) drogen: drøgǝ (Gennep) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard drankmolen: drāŋkmø̄lə (Gennep), drankorgel: drāŋk˂øͅrgəl (Gennep), proeverd: pry(3)̄vərt (Gennep), zatlap: zatlap (Gennep), zuipkont: zypkōnt (Gennep), zuiplap: zuuplap (Gennep), zŭŭplàp (Gennep), zyplap (Gennep), zuipnikkel: zypnekəl (Gennep) drinkebroer || drinker || drinker, iemand die veel drinkt || dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] || zuiplap III-2-3
dronken een stuk in de kont: n stuk ien de kont (Gennep), een stuk in de kraag: n stuk ien de kraag (Gennep), een stuk in de reet: n stuk ien de reet (Gennep), zat: zat (Gennep), betekent genoeg en dronken  zat (Gennep) dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)] III-2-3