18006 |
duizelig |
dol:
dol (L164p Gennep),
dòl (L164p Gennep),
duizelig:
duuzelig (L164p Gennep),
duzelig (L164p Gennep),
dūūzelig (L164p Gennep),
dŭŭzelig (L164p Gennep)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21794 |
dulden |
uitstaan:
ŭŭtstoan (L164p Gennep)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20721 |
dun sneetje brood |
flapje:
Syst. Eijkman
flɛpkə (L164p Gennep),
schervel:
sxirvəl (L164p Gennep),
Syst. Eijkman
sxīrvəl (L164p Gennep)
|
schijfje, plakje || Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34239 |
dunne melk |
blauwe romen:
blǫu̯wǝ rōmǝ (L164p Gennep)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
19311 |
durfal |
waaghals:
waoghààls (L164p Gennep)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
durven:
dörve (L164p Gennep)
|
durven [SGV (1914)]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
dutje:
dutjə (L164p Gennep),
slaapje:
slopkə dōēn (L164p Gennep),
slöpkə (L164p Gennep)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] || middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)] || Slaapje na het middagmaal; middagdutje (noenslaap, middagslaap, dutje, loertje, dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21418 |
duur |
duur:
duur (L164p Gennep),
dūūr (L164p Gennep)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
douwe (L164p Gennep),
dòuwə (L164p Gennep)
|
duwen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
stuurboom:
styrbǫm (L164p Gennep)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|