18405 |
eau de cologne |
eau de cologne (fr.):
eau de cologne (L164p Gennep),
ònjə-klònjə (L164p Gennep)
|
reukwater, eau de cologne [lodderijn] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24957 |
eb, laagtij |
eb:
èb (L164p Gennep)
|
eb, teruggaan van het water van de zee en de toestand van laag water [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25024 |
echo |
echo:
èchoo (L164p Gennep)
|
een naklinkend geluid [halm, nagalm, echo] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20394 |
echtgenoot |
baas:
miene boas
boas (L164p Gennep),
kerel:
kèl (L164p Gennep),
mens:
meens (L164p Gennep),
mens (L164p Gennep),
mi.ns (L164p Gennep),
miene meens (L164p Gennep),
mins (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
miene meens
meens (L164p Gennep)
|
(man.) Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot? [DC 05 (1937)] || [haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] || de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)] || echtgenoot || echtgenoot, vrouwmens || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
huisvrouw:
huusvrow (L164p Gennep),
mijne, de -:
de mien
mien (de -) (L164p Gennep),
vrouw:
mien vrouw (L164p Gennep),
vrouw (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
vrow (L164p Gennep)
|
(vrouw bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote? [DC 05 (1937)] || de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)] || huisvrouw, echtgenote || vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)] || vrouw, echtgenote
III-2-2
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorn:
ekhon (L164p Gennep),
èèkhôn (L164p Gennep),
eekhoorntje:
êkhöntje (L164p Gennep)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
19294 |
een berisping krijgen |
op de kop krijgen:
óp də kòp krīēgə (L164p Gennep)
|
een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21811 |
een bevel opvolgen |
luisteren:
lŭŭsterə (L164p Gennep)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|