e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genoelselderen

Overzicht

Gevonden: 593

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bouwland veld: vɛlt (Genoelselderen) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bovenlicht overlicht: jø̜vǝrlix (Genoelselderen), jēvǝrlex (Genoelselderen) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
braadworst saucijs: sesies (Genoelselderen), səsīs (Genoelselderen) worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)] III-2-3
braakland braak: bru̯ok (Genoelselderen), brōk (Genoelselderen) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braamstruik bramelenstruik: broomelestroek (Genoelselderen) braam (struik) [ZND 32 (1939)] III-4-3
braden braden: vlēs brojen (Genoelselderen), braden  vlās broͅi̯ə (Genoelselderen) vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)] III-2-3
braken braken: [gewoon]  broake (Genoelselderen), gevelen: [plat]  gjevele (Genoelselderen), kalven: [schertsend]  kave (Genoelselderen), kotsen: [gewoon]  kotse (Genoelselderen), overgeven: [gewoon]  jevergêve (Genoelselderen) geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] III-1-2
branden branden: bjanə (Genoelselderen) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandhout brandhout: brandhoot (Genoelselderen), branthōͅt (Genoelselderen, ... ), meterhout: mētərhōͅt (Genoelselderen, ... ), vinkelhout: fonkelhoot (Genoelselderen), foonkelhoot (Genoelselderen), vonkelhout: foͅŋkəlhōt (Genoelselderen, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] I-7, III-2-1
brede landweg dreef: drɛf (Genoelselderen) Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8