23215 |
klepel |
hamel:
de haamel van een klok (Q173p Genoelselderen)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
kladzōr (Q173p Genoelselderen)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
kliere (Q173p Genoelselderen)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (Q173p Genoelselderen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
17921 |
knellen |
duwen:
dauwe (Q173p Genoelselderen),
pijn doen:
due paan (Q173p Genoelselderen),
pitsen:
putse (Q173p Genoelselderen)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
dauwe (Q173p Genoelselderen),
pijn doen:
due paan (Q173p Genoelselderen),
pitsen:
putse (Q173p Genoelselderen)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blètsen (Q173p Genoelselderen),
bløtsə (Q173p Genoelselderen)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
17677 |
knie |
knie:
knie (Q173p Genoelselderen)
|
knie [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
grommelen:
groemele (Q173p Genoelselderen)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|