17791 |
krullen (ww.) |
krullen:
gwor krolle (Q173p Genoelselderen)
|
het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
hoesten:
hoeste (Q173p Genoelselderen)
|
zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|
33703 |
kuil |
kot:
kūt (Q173p Genoelselderen)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kotje:
kuutche ĕĕne kin (Q173p Genoelselderen)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kājpǝr (Q173p Genoelselderen)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
32624 |
kunstmest |
engrais:
ǭqre (Q173p Genoelselderen)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
19632 |
kussensloop |
kusmaal:
køsmōͅl (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen,
Q173p Genoelselderen),
kustijk:
køstīk (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen,
Q173p Genoelselderen)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
babbelwijf:
babbelwaaif (Q173p Genoelselderen),
kwaaitong:
kooitoong (Q173p Genoelselderen)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
19104 |
kwalijk nemen |
het kwaad opnemen:
ook materiaal znd 29, 19
koot (opgenomen) (Q173p Genoelselderen)
|
kwalijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|