21341 |
leurder |
man:
maan (Q173p Genoelselderen)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lēͅvərwoͅs (Q173p Genoelselderen),
lèverwos (Q173p Genoelselderen)
|
leverworst [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
19085 |
liegen |
liegen:
liege (Q173p Genoelselderen)
|
liegen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
17816 |
liggen |
liggen:
legge (Q173p Genoelselderen)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
de koning laten zien:
dǝ køniŋ lu̯ōtǝ zin (Q173p Genoelselderen)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
les (Q173p Genoelselderen)
|
lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
lōppe (Q173p Genoelselderen)
|
lopen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
18878 |
luid schreien |
joenken:
ook materiaal znd 28, 53
joenke (Q173p Genoelselderen),
keken:
ook materiaal znd 28, 53
kêke (Q173p Genoelselderen)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25165 |
maansverduistering |
maan:
mwōͅn (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen)
|
eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (Q173p Genoelselderen),
weer:
wēr (Q173p Genoelselderen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|