17905 |
nemen, pakken |
nemen:
neme (Q173p Genoelselderen)
|
nemen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
niks jad (Q173p Genoelselderen)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
33745 |
omheinen |
afsluiten:
ǭfslau̯tǝ (Q173p Genoelselderen)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
kloir (Q173p Genoelselderen),
klwor (Q173p Genoelselderen)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
boel (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen,
Q173p Genoelselderen),
kluit:
kluit (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen,
Q173p Genoelselderen),
miljaar:
miljaar (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen,
Q173p Genoelselderen),
nest:
nes (Q173p Genoelselderen, ...
Q173p Genoelselderen,
Q173p Genoelselderen)
|
boel [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
34151 |
onvruchtbare koe |
muntige koe:
mø̄ntegǝ ku (Q173p Genoelselderen)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
17973 |
onwel |
niet goed:
nie goed (Q173p Genoelselderen),
onpasselijk:
ŏŏnpasselĕk (Q173p Genoelselderen)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
33433 |
oogststapel in de schuur |
zet:
zęt (Q173p Genoelselderen)
|
De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.]
I-6
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaart gaan:
və gōøn bjaōvət (Q173p Genoelselderen),
een bedevaart doen:
ve goon ’n bjanet dun (Q173p Genoelselderen)
|
We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
17900 |
optillen |
oplichten:
oplichtə (Q173p Genoelselderen)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|