e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genoelselderen

Overzicht

Gevonden: 593
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opzettelijk expres: ook materiaal znd 1a-m  espres (Genoelselderen) opzettelijk [ZND 23 (1937)] III-1-4
ovenpaal zwouw: zwō (Genoelselderen) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1
peer, soorten peer: pe͂ͅr (Genoelselderen) [ZND 21 (1936)] I-7
peetoom peteren: peͅetərə (Genoelselderen), piètere (Genoelselderen), pjétere (Genoelselderen) peter (doopvader) [ZND 05 (1924)] III-2-2
plattebuiskachel stoof: stu̯oəf (Genoelselderen) lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)] III-2-1
ploeglijn ploeglijn: [ploeg]lái̯n (Genoelselderen) Het meestal dubbele koord waarmee het paard bestuurd wordt bij het ploegen, eggen, rollen e.d. De ploeglijn is doorgaans langer dan de lijn waarmee men een paard bestuurt, dat voor de kar of wagen gespannen is. Voor het ''ploeg''-gedeelte van varianten zie men het lemma ''ploeg''. Van de term kordeel, die ook toepasselijk is op de vaak enkele kar-lijn, zijn de varianten te vinden in I.4, waar o.a. het paardetuig aan de orde komt. [JG 1b; JG 2c add.; L 30, 10a; N 11A, 141a; N 13, 34; S 21 add.; div.; monogr.] I-2
prent(je) beeld(je): ə sjōn bilsje (Genoelselderen), ’n sjoon bildsje (Genoelselderen) Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)] III-3-2
ranzig gatsig: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  gatsətəx (Genoelselderen) garstig [ZND 23 (1937)] III-2-3
reeks, rij rij: raai (Genoelselderen), rai (Genoelselderen) rij [ZND 19A (1936)] III-4-4
regen (alg.) regen: reͅngər (Genoelselderen) regen [ZND 23 (1937)] III-4-4