19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
espres (Q173p Genoelselderen)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
25608 |
ovenpaal |
zwouw:
zwō (Q173p Genoelselderen)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
33492 |
peer, soorten |
peer:
pe͂ͅr (Q173p Genoelselderen)
|
[ZND 21 (1936)]
I-7
|
20414 |
peetoom |
peteren:
peͅetərə (Q173p Genoelselderen),
piètere (Q173p Genoelselderen),
pjétere (Q173p Genoelselderen)
|
peter (doopvader) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
19417 |
plattebuiskachel |
stoof:
stu̯oəf (Q173p Genoelselderen)
|
lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
32847 |
ploeglijn |
ploeglijn:
[ploeg]lái̯n (Q173p Genoelselderen)
|
Het meestal dubbele koord waarmee het paard bestuurd wordt bij het ploegen, eggen, rollen e.d. De ploeglijn is doorgaans langer dan de lijn waarmee men een paard bestuurt, dat voor de kar of wagen gespannen is. Voor het ''ploeg''-gedeelte van varianten zie men het lemma ''ploeg''. Van de term kordeel, die ook toepasselijk is op de vaak enkele kar-lijn, zijn de varianten te vinden in I.4, waar o.a. het paardetuig aan de orde komt. [JG 1b; JG 2c add.; L 30, 10a; N 11A, 141a; N 13, 34; S 21 add.; div.; monogr.]
I-2
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
ə sjōn bilsje (Q173p Genoelselderen),
’n sjoon bildsje (Q173p Genoelselderen)
|
Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
20515 |
ranzig |
gatsig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gatsətəx (Q173p Genoelselderen)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
raai (Q173p Genoelselderen),
rai (Q173p Genoelselderen)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
reͅngər (Q173p Genoelselderen)
|
regen [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|