e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gerdingen

Overzicht

Gevonden: 508
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heukeling hopper: hupǝr (Gerdingen) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
hiel vers: vars (Gerdingen) hiel (van de voet) [ZND m] III-1-1
hinkelblokje hinkkei: hinkkaj (Gerdingen), hinksteen: hinkstein (Gerdingen), perksteen: perkstein (Gerdingen) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinken: hinken (Gerdingen) Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken janken: jenken (Gerdingen) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hoed (alg.) hoed: hōt - hēj (Gerdingen) hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND m] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: heǝ (Gerdingen), hēǝn (Gerdingen) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: hōf (Gerdingen) Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-9
hoek (tussen twee lijnen) hoek: ⁄n hook (Gerdingen) hoek [ZND 27 (1938)] III-4-4
hoepel reep: reip (Gerdingen) Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] III-3-2