id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17829 | scheppen | scheppen: šepə (Gerdingen) | scheppen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2 |
21365 | schieten | schieten: šētə (Gerdingen) | schieten [ZND m] III-3-1 |
21244 | schip | schip: ei sjiep, twie schie:p (Gerdingen) | een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] III-3-1 |
18272 | schoen: algemeen | schoe: šu (Gerdingen) | een schoen [ZND 06 (1924)] III-1-3 |
22371 | schommel | jokkel: joͅkəl of jooikel (Gerdingen), ən jòikəl (Gerdingen) | Schommel. [ZND 14 (1926)] III-3-2 |
21277 | school | school: de jieng zeen no sjo:l (Gerdingen) | de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)] III-3-1 |
34660 | schootskleed | schootsvel: šȳts˲vɛl (Gerdingen) | Leren vel dat over de schoot van de koetsier en de passagiers van een rijtuig gelegd werd als bescherming tegen de koude. [N 101, 20, monogr] I-13 |
22754 | schoppen in het kaartspel | schoppen: schəppə (Gerdingen) | Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2 |
19506 | schotel | schotel: šūətəl (Gerdingen, ... ) | een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] III-2-1 |
19508 | schoteltje | schoteltje: šīətəlkə (Gerdingen, ... ) | een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] III-2-1 |