24338 |
jong van een dier |
jong:
jonk (Q018p Geulle),
jōnk (Q018p Geulle),
jōŋk (Q018p Geulle)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q018p Geulle),
bagje:
bɛkskǝ (Q018p Geulle)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gɛi̯skǝ (Q018p Geulle),
ganzenkuiken:
gau̯zǝkȳkǝ (Q018p Geulle),
ganzenkuikje:
gau̯zǝkykskǝ (Q018p Geulle)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
23569 |
jonge koorzanger |
zangertje:
zengerke (Q018p Geulle)
|
Een jeugdige koorzanger, zangertje, koraaltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20159 |
jongen |
jong:
joŋ (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
jong (Q018p Geulle),
liefste:
lēfstə (Q018p Geulle),
lēstə (Q018p Geulle),
vrijer:
vriejer (Q018p Geulle)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
liefste:
lēfstə (Q018p Geulle),
lēstə (Q018p Geulle),
verloofde:
verloofde (Q018p Geulle)
|
(Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? [DC 05 (1937)] || verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
judaspenning (Q018p Geulle)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrouw (Q018p Geulle)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17607 |
jukbeen |
jukbeen:
jukbein (Q018p Geulle)
|
Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon). [N 84 (1981)]
III-1-1
|