24341 |
kwaken |
kwaken:
kwākǝ (Q018p Geulle),
kweken:
kwèke (Q018p Geulle)
|
Het geluid dat de koninginnen maken net vóór ze uit de cel komen. Waarschijnlijk luistert de jonge, nog niet uitgelopen moer, of zij antwoord van een mogelijke mededingster krijgt op dit gekwaak. Als dit niet het geval is, kan ze de moercel verlaten. [N 63, 32a; N 63, 33a; Ge 37, 43] || Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
II-6, III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
kwakkelaar:
kwakkelèèr (Q018p Geulle)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21693 |
kwanselen |
kwanselen:
kwanselle (Q018p Geulle)
|
voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen [kwanselen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32113 |
kwart-rondvormig profiel |
duivelsjagertje:
dȳvǝlsjē̜gǝrkǝ (Q018p Geulle)
|
Bolvormige profiellijst met de vorm van een kwartcirkel met een plat bandje aan beide zijden. Het wordt vaak gebruikt voor de inwendige afwerking van een hoek. Zie ook afb. 155. [N 55, 154]
II-12
|
21419 |
kwartje |
willempje:
e willemke (Q018p Geulle)
|
kwartje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
trosje:
tröske (Q018p Geulle)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kwelle (Q018p Geulle)
|
lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
plaag:
plaog (Q018p Geulle),
temptatie (<fr.):
temtaasje (Q018p Geulle)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwezel (Q018p Geulle)
|
Een bidziel, bidmens, kwezel, overdreven vrome persoon. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23736 |
kwezelachtig |
kwezelachtig:
kwezelegtig (Q018p Geulle)
|
Kwezelachtig. [N 96B (1989)]
III-3-3
|