e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijk kalf duur: dȳr (Geulle), stier: stīr (Geulle), stierenkalf: stērǝ[kalf] (Geulle) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk lam bok: bok (Geulle) [L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.] I-12
mannelijk schaap weer: wēr (Geulle), wēǝr (Geulle) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke eend wenderik: wēndǝrek (Geulle) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
mannelijke eend, woerd wenderik: wèenderik (Geulle) woerd: mannelijke eend. Hoe roept men eenden? [GV K (1935)] III-4-1
mannelijke gans gant: gāi̯nt (Geulle), gāntj (Geulle) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit geitenbok: gęi̯tǝbok (Geulle) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu mannetje: menneke (Geulle), reu: reu (Geulle) Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)] III-2-1
mannelijke kalkoen schroethaan: šrūthān (Geulle) [A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.] I-12
mannelijke merel melder: mèlder (Geulle), zwartmelder: zwartmeelder (Geulle) een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)] || mannetjesmerel [DC 06 (1938)] III-4-1