23455 |
omgang van de toren |
omloop:
umloup (Q018p Geulle)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33745 |
omheinen |
afpalen:
āfpø̄lǝ (Q018p Geulle)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
de kérkhaofmoer (Q018p Geulle)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17850 |
omhooggaan |
opgaan:
opgaon (Q018p Geulle),
stijgen:
sjtijge (Q018p Geulle)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (Q018p Geulle)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
umtrèk (Q018p Geulle)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34211 |
omweiden |
omzetten:
ǫmzɛtǝ (Q018p Geulle)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25087 |
onbelangrijk |
min:
min (Q018p Geulle),
onbelangrijk:
onbelangkriek (Q018p Geulle)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
bot:
bot (Q018p Geulle),
onbeleefd:
onbelèèf (Q018p Geulle)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
boers:
boers (Q018p Geulle),
lomp:
lomp (Q018p Geulle),
ongeschoft:
ongesjof (Q018p Geulle)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|