33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (Q018p Geulle)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (Q018p Geulle)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
24234 |
ringmus |
aardmus:
aerdmösj (Q018p Geulle),
mus:
mösch (Q018p Geulle)
|
Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24449 |
ringrups |
ringelrups:
ringelròpsj (Q018p Geulle)
|
ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringkvinger (Q018p Geulle)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
schellen:
sjelle (Q018p Geulle)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20792 |
rins |
zurig:
zoerig (Q018p Geulle),
zuurig (Q018p Geulle)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
riool:
riool (Q018p Geulle)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21200 |
rit |
rit:
rit (Q018p Geulle)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
ritnaald:
ritnaolj (Q018p Geulle)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|