id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24834 | stuifmeel | stuifmeel: stȳfmę̄l (Geulle) | Het eiwitten- en vettengedeelte van het bijenvoedsel. Het wordt door de haalbijen uit de mannelijke geslachtsceldragers van een plant gehaald. [N 63, 43a; Ge 37, 143] II-6 |
28541 | stuifmeelkrans | stuifmeelkrans: stȳfmę̄lkrans (Geulle) | De groep cellen op een raat waarin het stuifmeel wordt opgeslagen. [N 63, 46b] II-6 |
24932 | stuifzand | fijn zand: fien zand (Geulle), stub: sjtöb (Geulle), stuifzand: sjtuufzand (Geulle, ... ) | stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4 |
24598 | stuifzwam | stuifzwam: sjtuufzjwam (Geulle) | Stuifzwam: het vruchtlichaam is ei- tot peervormig en scheurt bij rijpheid van de sporen aan de top open; de jonge exemplaren zijn eetbaar (stuifbal, aardbuil, wolfsvrees, domper, foens, poefer, bovist). [N 92 (1982)] III-4-3 |
22362 | stuiken | scharren: voor meisjes ! De huuve moeten met gebogen wijsvinger in een kuiltje gesjard worden. sjarren (Geulle), stuiten: sjtuute (Geulle) | Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
31288 | stuikmachine | stuikmachine: stukmašin (Geulle) | Machine, die in grote smederijen wordt gebruikt voor het opstuiken van ijzeren staven. Ze is van twee verstelbare klembekken voorzien, waarin de gloeiende stukken worden vastgezet; door het draaien van een vliegwiel worden de stukken tegen elkaar geperst (Zwiers II, pag. 435). [N 33, 284; N 33, 253] II-11 |
18061 | stuipen | stuipen: sjtuupe (Geulle), sjtuupe höbbe (Geulle) | stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)] III-1-2 |
25198 | stuiven van droog zand of stof | mouwen: mouwe (Geulle) | beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] III-4-4 |
21377 | stuiver | knabje: e knèpke (Geulle) | stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1 |
33643 | stuk grond | stuk land: stuk land (Geulle) | Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8 |