e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterzucht vocht: voch (Geulle) Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zucht, het water). [N 84 (1981)] III-1-2
wbd: afzeggen van niks zijn: de koup is van niks (Geulle) ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)] III-3-1
wecken inmaken: inmaake (Geulle), wecken: wecke (Geulle) wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)] III-2-3
weduwe widdevrouw: wedəvrou̯ (Geulle), wedəvroͅu̯ (Geulle) weduwe [DC 05 (1937)] III-2-2
weduwnaar widdeman: wedəman (Geulle, ... ) weduwnaar [DC 05 (1937)] III-2-2
weegtoestel waag: wǭx (Geulle) Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e] II-1
weegtoestel voor ijzer bascule: bǝskyl (Geulle) In dit lemma zijn de antwoorden bijeengeplaatst op vraag N 33, 208: "De weegschaal die gebruikt wordt om zwaar ijzerwerk te wegen." De benamingen in het lemma duiden verschillende weegtoestellen aan. De woordtypen bascule, pondel en unsel zijn specifiek van toepassing op een weegwerktuig met ongelijke armen, waarmee men, door met een klein gewicht aan de lange arm heen en weer te schuiven, een grote last, die aan de korte arm hangt, kan wegen. [N 33, 208] II-11
weerbarstig wars: wèèrsj (Geulle) zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)] III-1-4
weerborstel borstelen (mv.): bø̄stǝlǝ (Geulle) Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] I-12
weerlichten bliksemen: ⁄t bliksemp (Geulle), flitsen: flitse (Geulle), lichten: leechte (Geulle), weerlichten: ⁄t waerlich (Geulle) bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] III-4-4