18123 |
waterzucht |
vocht:
voch (Q018p Geulle)
|
Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zucht, het water). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21675 |
wbd: afzeggen |
van niks zijn:
de koup is van niks (Q018p Geulle)
|
ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20542 |
wecken |
inmaken:
inmaake (Q018p Geulle),
wecken:
wecke (Q018p Geulle)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20435 |
weduwe |
widdevrouw:
wedəvrou̯ (Q018p Geulle),
wedəvroͅu̯ (Q018p Geulle)
|
weduwe [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
widdeman:
wedəman (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25579 |
weegtoestel |
waag:
wǭx (Q018p Geulle)
|
Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e]
II-1
|
31200 |
weegtoestel voor ijzer |
bascule:
bǝskyl (Q018p Geulle)
|
In dit lemma zijn de antwoorden bijeengeplaatst op vraag N 33, 208: "De weegschaal die gebruikt wordt om zwaar ijzerwerk te wegen." De benamingen in het lemma duiden verschillende weegtoestellen aan. De woordtypen bascule, pondel en unsel zijn specifiek van toepassing op een weegwerktuig met ongelijke armen, waarmee men, door met een klein gewicht aan de lange arm heen en weer te schuiven, een grote last, die aan de korte arm hangt, kan wegen. [N 33, 208]
II-11
|
19346 |
weerbarstig |
wars:
wèèrsj (Q018p Geulle)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
borstelen (mv.):
bø̄stǝlǝ (Q018p Geulle)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31]
I-12
|
25112 |
weerlichten |
bliksemen:
⁄t bliksemp (Q018p Geulle),
flitsen:
flitse (Q018p Geulle),
lichten:
leechte (Q018p Geulle),
weerlichten:
⁄t waerlich (Q018p Geulle)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|