e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

Gevonden: 4139
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deugniet balorige, een -: balloorige (Geulle), batraaf: batterraaf (Geulle), deugeniet: deugeneet (Geulle, ... ) deugniet [DC 11 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] III-1-4
deurschaafbok schaafslede: šāfslęj (Geulle) Houten of metalen steun waarin grote, vlakke werkstukken zoals deuren, rechtop kunnen worden gezet, zodat ook de smalle zijden ervan bewerkt kunnen worden. Zie ook afb. 30. [N 53, 213] II-12
deurwaarder deurwaarder: deurwèèrder (Geulle) de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)] III-3-1
diarree aan de/het schijt: ān dǝ šīt (Geulle), dunne, de -: dunne (Geulle), rijs: ~ WNT: rijs (III), [papiermakerij] geen water houdende, het water latende vallen, gezegd van een breiachtige massa [waarvan het papier gemaakt wordt].  reejsch (Geulle), schijt: sjiet (Geulle) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] I-11, III-1-2
dienstplicht moeten doen opmoeten: op mòtte (Geulle) zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)] III-3-1
dij dik van het been: dik van t been (Geulle) dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
dijk dijk: diek (Geulle) een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)] III-3-1
dik worden dijen: diə (Geulle) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke neus kokkel: kokkel (Geulle) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] III-1-1
dikke want pijhaas: piehesje (Geulle) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3