e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214a plaats=Geysteren

Overzicht

Gevonden: 1781
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hak van een schoen hak: hak (Geysteren) hak van de schoen [N 07 (1961)] III-1-3
hakmes heep: hiəp (Geysteren) hakmes III-2-1
half- of stiefbroer halfbroer: halfbruuër (Geysteren), halve broer: halven bruur (Geysteren) half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)] || halfbroer III-2-2
half- of stiefzuster halfzuster: halfzuster (Geysteren) half- of stiefzuster [DC 05 (1937)] III-2-2
halm, stengel van de graanplant spier: spīr (Geysteren) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals hals: hals (Geysteren), hàls (Geysteren) hals [DC 01 (1931)] III-1-1
halster capuchon: kapǝson (Geysteren), halfster: hɛlfstǝr (Geysteren), hoofdsel: hotsǝl (Geysteren) Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-11
ham, hesp schink: sxeͅŋk (Geysteren) ham III-2-3
hand hand: hānd (Geysteren), hà:ənt (Geysteren) hand [DC 01 (1931)] III-1-1
handig handig: hendig (Geysteren), händig (Geysteren) handig III-1-4