e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geysteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opsteken van de schoven opsteken: opstękǝ (Geysteren) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
opsteker opsteker: ǫpstē̜kǝr (Geysteren) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-4
optassen, vouwen wallen: węlǝ (Geysteren) Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6] I-3
optillen opheffen: ophèùfə (Geysteren), oplichten: opliXtə (Geysteren) optillen [RND] III-1-2
opvoeden, grootbrengen groottrekken: groeët trekke (Geysteren), optrekken: óptrekke (Geysteren), opvoeden: ópvoeie (Geysteren) opvoeden III-2-2
os os: øs (Geysteren) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
otter otter: otter (Geysteren) otter [DC 07 (1939)] III-4-2
oude grassoorten zuurgras: %%(gras van zure grond)%%  zūr[gras] (Geysteren) De hieronder vermelde woorden werden opgegeven op de vraag naar verschillende oude grassoorten. Na de lexikale eenvoud van het vorige lemma ''gras'', leverde deze vraag een grote oogst aan plantennamen op. Het is echter lang niet altijd duidelijk welke botanische grassoort nu precies bedoeld wordt; eenzelfde plantenvolksnaam kan immers in de ene streek een andere botanische familie of afdeling aanduiden dan in de andere streek. Naast de oude grassoorten blijken óók en vooral wilde grassoorten te zijn opgegeven die juist niet voor de weidebouw van belang zijn, maar waarmee de landbouwer en veeteler te maken heeft om ze van zijn cultuurgrond weg te houden, onkruid derhalve. Zie ook de lemma''s ''zuring'' en ''distel'' en de benamingen voor het onkruid in de akker in de aflevering over de Akkerbouw (WLD.I.1.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. Het lemma bevat enkelvouden en meervouden.' [N 14, 82; monogr.] I-3
oude vrouw oud schabraak: cf.WLD III, 2.1, p. 26, s.v. schabraak = bouwval  āld schabraak (Geysteren), oude krak: alde krak (Geysteren) oude vrouw III-2-2
oudejaarsavond oudejaarsavond: aldejaorsaovent (Geysteren) Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)] III-3-2