33393 |
varkenstrog |
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (L214a Geysteren),
voertrog:
vurtrǫx (L214a Geysteren)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (L214a Geysteren),
smout:
smāÒlt (L214a Geysteren)
|
reuzel [DC 17 (1949)] || vet
III-2-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
schaapskeutels:
sxǫpskø̄tǝls (L214a Geysteren),
schapenkeutels:
sxǭpǝkø̄tǝls (L214a Geysteren),
schijt:
sxit (L214a Geysteren),
varkensstront:
vɛrkǝnsstront (L214a Geysteren)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krep (L214a Geysteren),
voerbak:
vūrbak (L214a Geysteren)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vastəloͅ.vənt (L214a Geysteren)
|
vastenavond [RND]
III-3-2
|
32342 |
vat, ton |
ton:
ton (L214a Geysteren),
vat:
vat (L214a Geysteren)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛ.xtə (L214a Geysteren)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
bēǝstǝ (L214a Geysteren),
bīǝstǝ (L214a Geysteren),
vee:
viǝ (L214a Geysteren),
vē (L214a Geysteren)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
achter de fles aanzitten:
axtər də flɛs anzetə (L214a Geysteren),
buizen:
bøͅi̯zə (L214a Geysteren),
jeppen:
jɛpə (L214a Geysteren),
lappen:
lapə (L214a Geysteren)
|
flink gaan drinken || veel drinken || veel drinken (alcohol)
III-2-3
|
26887 |
veenarbeider, turfsteker |
peelhaas:
piǝlhās (L214a Geysteren)
|
Arbeider die de turf graaft of steekt. [II, 1; monogr.]
II-4
|