e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geysteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkenstrog varkensbak: vɛrkǝs˱bak (Geysteren), voertrog: vurtrǫx (Geysteren) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
varkensvet reuzel: reuzel (Geysteren), smout: smāÒlt (Geysteren) reuzel [DC 17 (1949)] || vet III-2-3
vaste uitwerpselen schaapskeutels: sxǫpskø̄tǝls (Geysteren), schapenkeutels: sxǭpǝkø̄tǝls (Geysteren), schijt: sxit (Geysteren), varkensstront: vɛrkǝnsstront (Geysteren) [N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11, I-12
vaste voer- en drinkbak krib: krep (Geysteren), voerbak: vūrbak (Geysteren) De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
vastenavond vastelavond: vastəloͅ.vənt (Geysteren) vastenavond [RND] III-3-2
vat, ton ton: ton (Geysteren), vat: vat (Geysteren) Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12
vechten vechten: fɛ.xtə (Geysteren) Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1
vee beesten: bēǝstǝ (Geysteren), bīǝstǝ (Geysteren), vee: viǝ (Geysteren), (Geysteren) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
veel drinken achter de fles aanzitten: axtər də flɛs anzetə (Geysteren), buizen: bøͅi̯zə (Geysteren), jeppen: jɛpə (Geysteren), lappen: lapə (Geysteren) flink gaan drinken || veel drinken || veel drinken (alcohol) III-2-3
veenarbeider, turfsteker peelhaas: piǝlhās (Geysteren) Arbeider die de turf graaft of steekt. [II, 1; monogr.] II-4