19497 |
borstel |
borstel:
borsel (L214a Geysteren),
bōrstəl (L214a Geysteren),
heibezem:
heibessem (L214a Geysteren),
mops:
voor ballatum op te wrijven
mops (L214a Geysteren),
wasser:
wesser (L214a Geysteren)
|
andere soorten borstels [DC 15 (1947)] || borstel [DC 15 (1947)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33713 |
bos |
bos:
bos (L214a Geysteren)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
20734 |
bosbessenvlaai |
molberenvlaai:
mulbēͅrəflāi̯ (L214a Geysteren)
|
bosbessenvlaai
III-2-3
|
19731 |
bot |
stomp:
stōmp (L214a Geysteren)
|
stomp, niet spits, bot
III-2-1
|
19585 |
bot mes |
paddenvilder:
peͅdəveldər (L214a Geysteren)
|
bot, plomp mes
III-2-1
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (L214a Geysteren)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
botəram (L214a Geysteren)
|
boterham
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
bam (L214a Geysteren)
|
boterham (kinderwoord)
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kazenboterham:
kiəzəbotəram (L214a Geysteren)
|
een boterham met kaas
III-2-3
|
20832 |
boterham met stroop |
botterham met kruit:
botəram met kryt (L214a Geysteren)
|
boterham met stroop
III-2-3
|