29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ɛ̄rdǝ pǫt (L214a Geysteren),
keulse pot:
kø̜lsǝ pǫt (L214a Geysteren),
uilespot:
ȳlǝspǫt (L214a Geysteren),
ūlǝspǫt (L214a Geysteren)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
ɛ̄rdəweͅrk (L214a Geysteren)
|
aardewerk
III-2-1
|
19678 |
achterdeur |
achteruit:
axtəryt (L214a Geysteren)
|
achteruitgang
III-2-1
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
achtereen:
achterén (L214a Geysteren)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
17650 |
achterwerk |
gat:
gat (L214a Geysteren),
kont:
koont (L214a Geysteren),
kó:nt (L214a Geysteren),
kontje:
kūntje (L214a Geysteren),
poeperd:
poepert (L214a Geysteren)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34487 |
achterwerk van de kip |
hennenvot:
hɛnǝvot (L214a Geysteren)
|
I-12
|
19803 |
afdak |
schop:
sxoͅp (L214a Geysteren)
|
afdak, open schuur
III-2-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
fiets:
fits (L214a Geysteren),
fuge:
fȳs (L214a Geysteren),
ondermelk:
ø̄ndǝrmɛlk (L214a Geysteren)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
24825 |
afgeschilde schors |
schaal:
schaal (L214a Geysteren)
|
afgeschilde bast ve boom
III-4-3
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezuikte zeug:
afxǝzø̜ktǝ [zeug] (L214a Geysteren)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|