id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18180 | hak van een schoen | hak: hak (Geysteren) | hak van de schoen [N 07 (1961)] III-1-3 |
19692 | hakmes | heep: hiəp (Geysteren) | hakmes III-2-1 |
20343 | half- of stiefbroer | halfbroer: halfbruuër (Geysteren), halve broer: halven bruur (Geysteren) | half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)] || halfbroer III-2-2 |
20344 | half- of stiefzuster | halfzuster: halfzuster (Geysteren) | half- of stiefzuster [DC 05 (1937)] III-2-2 |
32987 | halm, stengel van de graanplant | spier: spīr (Geysteren) | De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4 |
17627 | hals | hals: hals (Geysteren), hàls (Geysteren) | hals [DC 01 (1931)] III-1-1 |
33927 | halster | capuchon: kapǝson (Geysteren), halfster: hɛlfstǝr (Geysteren), hoofdsel: hotsǝl (Geysteren) | Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-11 |
20820 | ham, hesp | schink: sxeͅŋk (Geysteren) | ham III-2-3 |
17659 | hand | hand: hānd (Geysteren), hà:ənt (Geysteren) | hand [DC 01 (1931)] III-1-1 |
18906 | handig | handig: hendig (Geysteren), händig (Geysteren) | handig III-1-4 |