24458 |
hermelijn |
hermelijn:
hermelien (L214a Geysteren),
hermelijntje:
hermelientje (L214a Geysteren)
|
hermelijn [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
24321 |
hert, ree |
ree:
rieë (L214a Geysteren)
|
ree
III-4-2
|
32689 |
het land aftreden |
aftrappen:
áftrapǝ (L214a Geysteren),
bouwen:
bǫu̯ǝ (L214a Geysteren)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
19768 |
het vuur aansteken |
aanstoken:
anstō̞kə (L214a Geysteren)
|
aansteken, aan \'t branden brengen
III-2-1
|
19415 |
het vuur doven |
uit laten gaan:
de kachel uut laote gaon (L214a Geysteren)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
heͅi̯tən bleksəm (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren)
|
stamppot van aardappels en appels of peren || stamppot van aardappels, peren en appels
III-2-3
|
32923 |
heukeling |
opper:
ø̜pǝr (L214a Geysteren),
oppertje:
øpǝrkǝ (L214a Geysteren),
ǫpǝrkǝ (L214a Geysteren),
wateroppertje:
watǝrøpǝrkǝ (L214a Geysteren)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
heup (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren)
|
heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hippel:
hippel (L214a Geysteren),
(hippelpad). ps. JK vragen (zie pag. 139/reeds ingevoerd).
huppel (L214a Geysteren)
|
heuveltje
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren),
hàk (L214a Geysteren)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|