32448 |
klompriem |
klompenbandje:
klōmpǝbɛntjǝ (L214a Geysteren)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
18245 |
klompschoen |
lage klomp:
lage klompen
leeg klompen (L214a Geysteren)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
32449 |
klompspijkertje |
klompennagel:
klōmpǝnāgǝl (L214a Geysteren)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
19405 |
klopper, garde |
kloprijsje:
kloͅpriskə (L214a Geysteren),
rijsje:
riskə (L214a Geysteren)
|
klopper van twijgen gemaakt || klopper voor het bereiden van eten, gemaakt van dunne geschilde berkentakjes, garde
III-2-1
|
19469 |
kluit |
fom:
vom (L214a Geysteren)
|
een uit klei en kolengruis gemaakte bal, die in de kachel gestookt werd
III-2-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
boden (coll.):
bōi̯ǝ (L214a Geysteren),
boerenknecht:
būrǝknēxt (L214a Geysteren),
daghuurder:
daxhydǝr (L214a Geysteren),
knecht:
knēxt (L214a Geysteren)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
24186 |
kneu |
heikneuter:
heikneuter (L214a Geysteren),
kneutje:
kneutje (L214a Geysteren)
|
heikneuter || Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17677 |
knie |
knie:
kni-j (L214a Geysteren),
kné:j (L214a Geysteren),
knɛi (L214a Geysteren)
|
knie [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
17678 |
knieholte |
hees:
hèssə (L214a Geysteren)
|
knieholte [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24417 |
kniptor |
knapper:
knapper (L214a Geysteren)
|
kniptor
III-4-2
|