e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manen manen: mǭǝnǝ (Gingelom), vlechten: vlɛxtǝ (Gingelom) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
mannelijk kalf varrenkalf: vɛ̄rǝ[kalf] (Gingelom) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk schaap weer: węi̯r (Gingelom) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif davon: dà`v- (Gingelom) Doffer. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
mannelijke eend haan: ǭǝn (Gingelom) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
mannelijke gans draan: drǭǝn (Gingelom) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: bok (Gingelom), bǫk (Gingelom), mannetje: mɛnǝkǝ (Gingelom) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu reu: røͅij (Gingelom) reu [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: kouətər (Gingelom), kōͅətər (Gingelom) kater [Goossens 1b (1960)] || mannelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1
mantelpak complet (fr.): ko͂ple (Gingelom), deux-pices (fr.): dø.pjes (Gingelom) complet: mantelkostuum || deux-pièces: deux-pièces III-1-3