32709 |
uiteenploegen |
aftrekken:
aftrękǝ (P175p Gingelom)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
zaad:
zǭǝt (P175p Gingelom)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
26705 |
uitgeveende grond |
arme grond:
erǝmǝ ˲grōnt (P175p Gingelom)
|
Grond of plek waaruit het veen is weggehaald. [N 27, 18c]
II-4
|
17854 |
uitglijden |
uitreddelen:
aatreddele (P175p Gingelom),
uitschuiven:
āətsxøͅəvə (P175p Gingelom),
uitslibberen:
atslubərə (P175p Gingelom),
āətsleͅbərə (P175p Gingelom)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)] || uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ātkǫu̯mǝ (P175p Gingelom)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
tellen:
we zullen iest teəllen (P175p Gingelom)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
neu (P175p Gingelom)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
verwijten:
verwijten (P175p Gingelom)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ātspanǝ (P175p Gingelom)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
21133 |
uitwijken |
mijden:
mē̜ǝ (P175p Gingelom),
uit de baan gaan:
ø̜t ˲dǝ bǭǝn gǫnj (P175p Gingelom)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|