21102 |
bijten |
bijten:
1a-m
bijten (P175p Gingelom)
|
bijten [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
34457 |
bijvoederen |
bijvoederen:
bęi̯vui̯ǝrǝ (P175p Gingelom)
|
[N 77, 104]
I-12
|
22704 |
bikkelen |
bikkelen:
/
biggele (P175p Gingelom)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
17652 |
bil |
bats:
bats (P175p Gingelom),
bil:
bel (P175p Gingelom),
bil (P175p Gingelom, ...
P175p Gingelom,
P175p Gingelom)
|
bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
29408 |
binder |
binder:
beŋǝr/beŋstǝr (P175p Gingelom)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
bęnǝbīǝr (P175p Gingelom)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbęt (P175p Gingelom)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
33938 |
bitringen |
ringen:
reŋ (P175p Gingelom)
|
De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44]
I-10
|
33937 |
bitstang |
stang:
staŋ (P175p Gingelom)
|
De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42]
I-10
|
18113 |
blaar |
blaar:
bloor (P175p Gingelom, ...
P175p Gingelom,
P175p Gingelom)
|
een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|