e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bot bot: boͅt (Gingelom) bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] III-2-1
bot eggen schou [eggen]: sxā (Gingelom), stuiken: stākǝ (Gingelom) Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.] I-2
boter botter: botǝr (Gingelom), boǝtǝr (Gingelom) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham boterham: Syst. Frings  bōͅtəram (Gingelom), bōͅətəram (Gingelom), verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  botteram (Gingelom), snede: sneĕj (Gingelom), snee: Syst. Frings  snēə (Gingelom), snēͅə (Gingelom) boterham [ZND 32 (1939)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] III-2-3
boterham (kinderwoord) boo: Syst. Frings  boͅ.u̯əu̯ (Gingelom), boͅu̯ (Gingelom), verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  bou (Gingelom), kantje: Syst. Frings  kēͅəntjə (Gingelom) Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)] III-2-3
boterham met kaas kaaskant: Syst. Frings  kēskant (Gingelom), kēəska͂t (Gingelom) Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham met vet snee bet vet: Syst. Frings  snēͅə bə vēͅt (Gingelom), vetkant: Syst. Frings  vē.tkant (Gingelom), vēͅtkaŋ (Gingelom) Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham van wit en zwart brood preekheer: Syst. Frings  prēͅəkī̞ər (Gingelom) Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)] III-2-3
botteriken horens: hø̄ǝn (Gingelom) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3
bouwland akkerland: akǝrlant (Gingelom), veld: fɛltj (Gingelom), vęlt (Gingelom), vɛlt (Gingelom), veldgrond: vęltxrǫnt (Gingelom) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8