19731 |
bot |
bot:
boͅt (P175p Gingelom)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
schou [eggen]:
sxā (P175p Gingelom),
stuiken:
stākǝ (P175p Gingelom)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (P175p Gingelom),
boǝtǝr (P175p Gingelom)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
Syst. Frings
bōͅtəram (P175p Gingelom),
bōͅətəram (P175p Gingelom),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
botteram (P175p Gingelom),
snede:
sneĕj (P175p Gingelom),
snee:
Syst. Frings
snēə (P175p Gingelom),
snēͅə (P175p Gingelom)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
boo:
Syst. Frings
boͅ.u̯əu̯ (P175p Gingelom),
boͅu̯ (P175p Gingelom),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bou (P175p Gingelom),
kantje:
Syst. Frings
kēͅəntjə (P175p Gingelom)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kaaskant:
Syst. Frings
kēskant (P175p Gingelom),
kēəska͂t (P175p Gingelom)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20715 |
boterham met vet |
snee bet vet:
Syst. Frings
snēͅə bə vēͅt (P175p Gingelom),
vetkant:
Syst. Frings
vē.tkant (P175p Gingelom),
vēͅtkaŋ (P175p Gingelom)
|
Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20754 |
boterham van wit en zwart brood |
preekheer:
Syst. Frings
prēͅəkī̞ər (P175p Gingelom)
|
Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32948 |
botteriken |
horens:
hø̄ǝn (P175p Gingelom)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
akkerland:
akǝrlant (P175p Gingelom),
veld:
fɛltj (P175p Gingelom),
vęlt (P175p Gingelom),
vɛlt (P175p Gingelom),
veldgrond:
vęltxrǫnt (P175p Gingelom)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|